Als zelfstandig ondernemer met een eenmanszaak of VOF verloopt de afwikkeling van de inkomstenbelasting met enige vertraging. Door middel van een voorlopige aanslag kan hierop voorgesorteerd worden, maar met welk bedrag moet je dan eigenlijk rekening houden? Je wilt de voorlopige aanslag ook niet te vaak op corrigeren. Om financieel niet in de problemen te komen, is het dus belangrijk om gedurende het jaar voldoende opzij te zetten. Dit is een vraagstuk wat veel zelfstandig ondernemers zullen herkennen. En wellicht ook met enige regelmaat voor onrust zorgt.

Door middel van enkele voorbeelden, zal inzicht gegeven worden in de totstandkoming van de inkomstenbelasting. Uit een honderdtal door ons verzorgde aangiftes inkomstenbelasting, zijn er een aantal varianten geïnventariseerd. Dit maakt ook meteen de eerste disclaimer: iedere situatie is uniek en kent in meer of minder mate specifieke omstandigheden die de uitkomst beïnvloeden. Denk aan hypotheekrenteaftrek, wel/geen startersaftrek, wel/geen fiscaal partner, wel/geen kinderen, wel/geen loondienstverband waarop loonheffingskorting is toegepast. Wel zorgt een diversiteit aan praktijkvoorbeelden voor een goede indicatie.

Belastingdruk bepalen

De benodigde reservering kan uitgerekend worden door middel van een percentage ten opzichte van het commerciële resultaat. Dit percentage is de belastingdruk. Het commerciële resultaat is het resultaat uit de boekhouding. Te weten de omzet minus alle kosten. Ja, sommige kosten zijn beperkt (eten en drinken) of niet aftrekbaar (boetes), maar voor een globale berekening maakt dat doorgaans niet uit. Alleen hoe bepaal je de belastingdruk? Hieronder is dat inzichtelijk gemaakt voor starters en gevestigde ondernemers die geen recht meer hebben op startersaftrek. Met bovenstaande disclaimer moet rekening gehouden worden. Onderstaande uitwerking is gebaseerd op een alleenstaande ondernemer zonder hypotheek, kinderen, ander inkomen of vermogen in box 3. De uitkomsten zijn vergeleken met onze praktijk, wat een combinatie is van allemaal verschillende situaties. Hieruit blijkt dat de belastingdruk over het algemeen een goede indicatie geeft. Aangezien steeds met bandbreedtes gerekend is, is het altijd verstandig om ook de belastingdruk met een onder- en bovengrens te bepalen voor de eigen situatie.

Rekenvoorbeeld voor starters

We beginnen met een rekenvoorbeeld voor starters. Dit betekent dat starters in de eerste vijf jaar maximaal drie keer de startersaftrek kunnen inzetten. Voorwaarden zijn van toepassing (zoals het urencriterium). Dit verlaagt het fiscaal resultaat waarover belasting berekend wordt, dus in het voordeel van de ondernemer. Wij hebben gekeken naar bedrijven met een commercieel resultaat tussen de € 20.000 en de € 1750.000. Omgeslagen naar de fiscale grondslag, varieert het tussen de € 11.000 en de € 145.000.

Let op: in het geval van een VOF dient het aandeel per vennoot gehanteerd te worden.

Rekenvoorbeeld gevestigde ondernemers

Wie geen recht meer heeft op startersaftrek, komt in een iets andere situatie terecht. Hoewel de startersaftrek een beperkte invloed heeft op het totaalplaatje, heeft dit met name impact op de lagere bedrijfsresultaten. Het is in onze portefeuille lastig gebleken om dezelfde rekenvoorbeelden na te bootsen. Dit zal samenhangen met het feit dat starters die onvoldoende rendement behalen na 5 jaar niet meer bestaan.

Let op: in het geval van een VOF dient het aandeel per vennoot gehanteerd te worden.

Rekenvoorbeeld bijverdienste

Bijzondere aandacht voor de situatie waarin sprake is van inkomen uit loondienst én winst uit onderneming (of overige inkomsten). Goed om te beseffen, is dat (tenzij expliciet aangegeven) iedereen in loondienst in het nettoloon al de loonheffingskorting toegepast krijgt. Dit resulteert erin dat er netto meer uitgekeerd kan worden door de werkgever. Deze methodiek zorgt er bijvoorbeeld voor dat vakantiegeld netto een stuk ‘minder’ oplevert. In de situatie dat er geen eigen onderneming is, is dit over het algemeen gewenst om op maandelijkse basis netto het meeste te ontvangen.

Dezelfde lijn kan doorgetrokken worden naar de situatie van winst uit onderneming naast inkomen uit loondienst. Uitgaande dat de winst uit onderneming van beperkte omvang is (dus bijverdienste), kom je al snel in de situatie dat de belastingdruk vrij snel rondom de 40% komt te liggen. Dit betekent echter niet dat er per saldo meer belasting betaald wordt. Alleen doordat de loonheffingskorting al volledig is toegepast op het inkomen uit loondienst, is het vooral de perceptie dat de bijverdiensten zwaar worden aangeslagen vanuit fiscaal oogpunt.

Samengevat

Lang verhaal kort: afhankelijk van de omstandigheden kan middels enkele vuistregels bepaald worden hoeveel er maandelijks apart gezet moet worden. In de gevallen dat de belastingdruk om en nabij de 10% ligt, gaat het om een bedrag van grofweg € 150 tot € 350 per maand. Dit bouwt bij zo’n 25% op tot grofweg € 1.500 per maand. Zodra de grens van 40% bereikt is, is er geen vuistregel meer te geven. Het opzij te zetten bedrag is dan sterk afhankelijk van de winst die te verwachten valt.

Let op: indien er een voorlopige aanslag is, dan dient daar rekening mee gehouden te worden. Stel dat de vuistregel op € 1.500 uitkomt en er maandelijks € 1.000 betaald wordt via de voorlopige aanslag, dan is het raadzaam om € 500 per maand opzij te zetten (en/of op termijn de voorlopige aanslag bij te stellen). Het laat zich raden dat voor een goede indicatie de persoonlijke omstandigheden van belang zijn. Bovenstaande zijn vuistregels op basis van gemiddelden, waarbij diverse persoonlijke omstandigheden niet zijn meegenomen.

Benieuwd wat in de eigen situatie een goed vertrekpunt is? Neem dan gerust contact met ons op.